Kinderopvang als stok om te slaan
15 augustus 2016
Het project kadert in een Europees programma dat een betere toegang tot kinderopvang voor kansarme ouders wil combineren met een begeleide zoektocht naar werk. Het programma kreeg de naam PACE (Providing Access to Childcare and Employment). In Mechelen wordt voor het vier jaar durende proefproject een bedrag van 1,3 miljoen euro uitgetrokken, waarvan 60% door de EU wordt betaald.
Om dit initiatief naar waarde te schatten, is het goed om het te bekijken in relatie tot de globale beleidskeuzes inzake kinderopvang.
Het Mechelse bestuur kiest, net als de Vlaamse regering, voluit voor het aanmoedigen van privé-initiatieven. Dat doet het door deze initiatieven te subsidiëren. De stad voorziet daarvoor dit jaar 406.282 euro, in de komende jaren telkens 180.000 euro. Van een uitbreiding van de drie stedelijke voorzieningen, samen goed voor ongeveer 200 plaatsen, is nauwelijks sprake.
Er zijn nochtans heel wat aanwijzingen die aantonen dat die resolute keuze voor het privé-initiatief de bestaande nood aan kinderopvang niet kan invullen:
Het tekort aan opvangplaatsen is in Vlaanderen al jarenlang een nijpend probleem. De Vlaamse regering heeft voorzien dat er dit jaar een opvangcapaciteit moet zijn voor 50% van de kinderen tot 3 jaar. Tegen 2020 wil de regering voor iedereen die het nodig heeft een plek hebben. Maar die doelstellingen worden heel waarschijnlijk niet gehaald. Dat zegt professor Michel Vandenbroeck van de Gentse Universiteit, een autoriteit op het vlak van kinderopvang. Vandenbroeck vreest dat er in de komende jaren evenveel plaatsen zullen verdwijnen als er zullen bijkomen. Omdat er volgens hem te weinig rekening wordt gehouden met de terugval van de informele opvang (grootouders, familie, vrienden - onder meer het gevolg van de verplichting om langer en meer te werken) en het feit dat steeds meer onthaalouders er de brui aan geven.
In het bestuursakkoord van de huidige Mechelse coalitie staat dat er binnen deze legislatuur 1000 bijkomende opvangplaatsen gecreëerd zullen worden. Eind 2015 stond de teller op 231 extra plaatsen. Als deze groei wordt aangehouden, komt het bestuur aan het eind van de rit nog niet aan de helft van de beloofde plaatsen.
Het privé-initiatief blijkt inzake kinderopvang niet meteen de meest standvastige partner. In 2015 kwamen er in Vlaanderen 500 nieuwe initiatieven bij, maar in datzelfde jaar sloten er ook 659 de deuren. De continuïteit van het aantal beschikbare plaatsen is dus erg onzeker.
Dat er zoveel initiatieven sluiten, hoeft niet te verbazen. Subsidies worden veel te laat uitbetaald en de regelgeving is bijzonder zwaar. Voor onthaalouders komt daar nog eens bij dat zij nog altijd geen noemenswaardig statuut hebben, een probleem dat al jarenlang aansleept. De regering zweert dan wel bij het privaat ondernemerschap, maar het kleine privé-initiatief wordt niet bepaald in de watten gelegd.
Kinderopvang quasi volledig overlaten aan het privé-initiatief betekent ook dat de kostprijs voor ouders hoger wordt. In de publieke opvang zijn de tarieven altijd inkomensgerelateerd. Privé-initiatieven kunnen kiezen of ze hun tarieven al dan niet koppelen aan het inkomen. Het spreekt vanzelf dat de privé-initiatieven liever klanten zien komen die de volle pot betalen. Per definitie is in een tweeledige opvang de toegang voor mensen die een sociaal tarief nodig hebben, veel beperkter.
Kinderopvang: een kwestie van willen
Uit het voorgaande mag blijken dat een proefproject voor 15 kinderen van kansarme ouders (gedurende vier jaar) niet bepaald veel zoden aan de dijk zal brengen. Het globale beleid bestendigt immers het aanhoudende tekort. Professor Vandenbroeck wijst er bovendien op dat het nieuwe decreet een aantal regels omvat die de toegang tot de kinderopvang voor kansarme mensen extra bemoeilijken. Zo moet het inkomen van ouders berekend worden via een elektronische registratie, wat voor veel kansarme mensen niet vanzelfsprekend is. Kinderen die voltijds naar de opvang gaan, mogen jaarlijks niet meer dan 18 dagen afwezig zijn. Volgens Vandenbroeck is dat voor mensen in en precaire situatie veel te weinig. Deze mensen kunnen hun nood aan opvang niet altijd precies voorspellen. En wie nood heeft aan een aangepast tarief, moet daarvoor zelf gaan aankloppen bij het OCMW. De procedure die dan volgt, kan weken of zelfs maanden duren. Heel wat mensen haken dan ook af. Het Mechelse proefproject wordt zo niet meer dan een doekje voor het bloeden.
Maar er is nog meer aan de hand met dit project. Het maakt de toegang tot de kinderopvang voor mensen in een sociaaleconomisch zwakke positie voorwaardelijk. “Bereidheid tot werken” is de voorwaarde waaraan moet voldaan worden.
Die voorwaarde is discriminerend. Ze geldt alleen voor wie kansarm is. Wie niets tekort komt, kan zijn kind zonder enige voorwaarde om het even waar onderbrengen. Wie sociaaleconomisch zwak staat, moet een tegenprestatie leveren om recht te hebben op wat in wezen een elementaire sociale voorziening zou moeten zijn.
Het opleggen van voorwaarden werkt ook stigmatiserend. Het suggereert dat kansarme mensen lijden aan een chronisch gebrek aan werkbereidheid en daar met zachte dwang vanaf moeten worden geholpen.
De bereidheid tot werken als voorwaarde is bovendien een piste zonder perspectief. Naar welke jobs moeten deze kansarme ouders begeleid worden? De huidige arbeidsmarkt zit niet bepaald te wachten op mensen uit kansarme groepen. In realiteit zullen de ouders die in dit project stappen waarschijnlijk verplicht worden tot het aanvaarden van om het even wat en terechtkomen in precaire werkomstandigheden. Zo stipt het project zelf al de mogelijkheid van vrijwilligerswerk aan als een van de mogelijkheden, naast eventuele tewerkstelling binnen het project zelf.
Het proefproject in Mechelen zal wellicht een beperkt aantal mensen tijdelijk wat uit de nood kunnen helpen. Maar het zal geen oplossing bieden voor het aanhoudende tekort aan voorzieningen in de kinderopvang, laat staan voor de schaarste op de arbeidsmarkt of de sociaaleconomische positie van kansarme ouders.
Kinderopvang moet een sociale basisvoorziening zijn, die voor iedereen toegankelijk is, zonder voorwaarden. Om dat te garanderen, is het nodig te investeren in publieke voorzieningen. Dat daar geen geld voor is, is volgens professor Vandenbroeck een fabel: “Men zegt dat men niet meer kan betalen. Maar ik geloof dat niet. Men wíl niet meer betalen. Het is een kwestie van willen en prioriteiten.”